De geschiedenis van Schellinkhout, periode 1601 - 1650.

De tijdlijn van Schellinkhout van 1601 tot en met 1650.

1601
In augustus is er zulken grote droogte, dat er geen mens is die zulks geheugde.
Er wordt bij Edam en Schardam zelfs zout zeewater ingelaten.

1602
Op 3 januari worden weer aardschokken gevoeld. Er is weinig schade, maar veel schrik (zie ook 1580).

1603
Kaart met ingetekende percelen zaadland gelegen in de banne van Schellinkhout, gemaakt door landmeter en lakenverkoper Gerrit Dirckszoon (ook wel: Dirickszoon) Langedijck.
De kaart meet 93 x 87 cm. In de percelen staan de namen van de eigenaren, plus de oppervlakte in roeden en voeten.
Ter oriëntatie: Linksonder is de Zuiderzee getekend. De kaart wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, collectie Hingman en is gedateerd 4 december 1603.
De roede als lengtemaat is ongeveer 3,5 meter. Als oppervlaktemaat (= vierkante roede) dus ongeveer 12 tot 14 vierkante meter.
 Kaart van de zaailanden van de banne Schellinkhout uit 1603.
Op 19 september 1603 dienen de burgemeesters van Schellinkhout een bezwaarschrift in tegen een verkeerde tiendenaanslag (belastingaanslag) door de Rekenkamer van Holland. Op 22 december 1604 volgt er antwoord in de vorm van een akte. De Rekenkamer van Holland scheldt die van "Schellinchoudt" een deel van de gewastienden kwijt, nadat bij inspektie door beëdigde landmeters is gebleken dat het bezaaide land dat door "Schellinchoudt" wordt opgegeven veel kleiner is dan in werkelijkheid is aangenomen. Die van "Schellinchoudt" verklaren te goeder trouw te hebben gehandeld en de oudste gegevens te hebben gevolgd. Die van Schellinchoudt moeten de kosten van het geding betalen, zijnde 100 pond van 40 groten Vlaams betalen, plus de kosten van het laten maken van een nieuwe kaart (1 pond Vlaams = ca. 2,75 euro). Het betreft hier bovenstaande kaart: De zaailanden van de banne Schellinkhout. Dit is dus in feite de eerste ingekleurde kadastrale kaart van Schellinkhout, waarschijnlijk zelfs de eerste grondgebruik(er)skaart in Nederland. Het is een zogenaamde thematische kaart, waarbij het thema in dit geval "gewas" (ingezaaide percelen) is. De rechthoek rechtsonder (zuidoostkant) op de kaart wordt gevormd door twee voetpaden. Zie voor bijzonderheden over deze voetpaden de periode 1911-1915.

Op bovenstaande kaart van Gerrit Dircksz Langedijck "van de bezaaide landen" van Schellinkhout komt aan de rechterkant (oostzijde) van de weg al de "Steenen Kamer", een L-vormig pand, voor (Dorpsweg 61). Het perceel land van 192 roeden rechts daarvan heet ook "de steencamer". Hieronder twee details van deze kaart. Op de eerste detail-afbeelding is het L-vormige gebouw "goed" te zien.
Verder staan op het tweede detail buitendijks (links beneden) al huisjes ingetekend (zie ook 1592, 1651-1654, 1985, 2010 en 2011). Ook is te zien dat het zeewater doorloopt tot aan de dijk en dat de "Kleine Molen" is ingetekend (zie 1575).
   

In één van de genoemde buitendijkse huisjes woont Jacob Jansz Groot, de schout van Schellinkhout tussen 1657 en 1692. Hij geeft in 1678 als onderpand bij een verkoop 'het huis te Schellinkhout, waar hij nu in woont, bij de kerk, buiten de zeedijk, belend ten noorden de zeedijk'. In 1699 schenkt zijn weduwe het huis, waarin zij woont, aan haar kinderen Geertruijd en Gerrit. Na het overlijden van moeder Josijntje Sijms wonen haar kinderen Geertruijd (overleden vóór 1722), Neltje (overleden in 1722) en Gerrit (overleden in 1734) in het huis. Alle drie kinderen blijven ongehuwd en zorgen voor het boerenbedrijf. Gerrit is daarnaast ook actief als dorpsbestuurder. Waarschijnlijk wonen ook hun zuster Aaltje en haar man Adriaan Sijms in het huis. Aaltje overleeft zeven van haar acht kinderen en sterft in 1728. Alleen Aaltjes dochter Josijntje is dan nog in leven, maar zij is een 'zorgenkind'. De bronnen noemen haar 'innocent', dat wil zeggen dat zij een geestelijke beperking heeft. Als neef Gerrit Groot in 1734 overlijdt, is zij nog het enige in leven zijnde lid van de families Groot en Sijms en als zodanig erfgename van alle bezittingen. Het dorpsbestuur benoemt twee administrateurs die op 4 april 1735 aan Johannes van Brakel voor f 52,- het huis verkopen 'buiten de zeedijk, belend ten zuiden Jacob Wijnberg en ten noorden Dirck Cornelisz. Man' (zie 1657-1692 en 2011).

Het huidige pand, Dorpsweg 61, is vermoedelijk een restant van een boerderijtype uit de late Middeleeuwen dat met de benaming "steenen kamer" wordt aangeduid en waarvan er in Nederland 39 bekend zijn.
De driebeukige boerderijen van dit type zijn niet zelf van steen gebouwd, maar hebben vooraan dwars opzij een stenen uitbouw zodat een L-vormige plattegrond ontstaat. De benaming "steenen kamer" heeft waarschijnlijk de betekenis gehad van een stenen vertrek met een stookplaats.
Steenhuizen of Steenen kamers zijn plompe vierkante gebouwen, die bijna geheel onderkelderd zijn. Boven de grote, zwaar gewelfde onderbouw in de grond bevinden zich vierkante muren met trapgevels aan de zijkanten. De daken zijn met leien bedekt. De deur is hoog en is via een stenen trap te bereiken. De kleine ramen in kruiskozijnen zitten diep in de dikke muren. De zwaar gewelfde onderbouw van de "Steenen kamer" in Schellinkhout is waarschijnlijk voor een groot deel gedicht en in puin omgezet (zie ook 1592).
"Steenen Kamers" worden gebouwd in de dertiende tot in de zestiende eeuw. De functie kan zowel het gebruik als "herenkamer" of "ambachtsheerlijke hofstede" zijn geweest. Doordat een stenen uitbouw meer veiligheid biedt, duur in aanleg en duurzaam is, is het tevens een voornaam statussymbool.

   

De "Steenen Kamer" Dorpsweg 61, respectievelijk omstreeks 1980, 1985 en 2000.

Neel Olferts, dienstmaagd van Schellinkhout, heeft een half jaar huur ad 23 gld. te vorderen van Jan Cornelisz, alias Jan Piet.
Een dergelijke (civiele) zaak en verkeersdelicten (b.v. aanrijdingen) worden behandeld door de schepenenbank.
Het berechten van misdrijven van allerlei aard wordt gedaan door de "dubbele vierschaar", het college van Schout en Schepenen.
Zedelijkheidsdelicten (b.v. dronkenschap, overspel, echtelijke ruzie, ontheiliging van de zondag) zijn de competentie van de kerkelijke overheid. Als straf kan bijvoorbeeld worden opgelegd: uitsluiting van deelneming aan het avondmaal of het stellen onder toezicht voor een bepaalde tijd.


Uit: "Kaartboek van Kerkenarmenfonds te Hoorn", no. 35: Een akker aan de Dorpsweg en Pieter Grislant. Auteur: Bartelmieus Simonss.
Belendingen van de akker aan de Dorpsweg: ten noorden: 't Westerclooster van Enckhuisen'; ten westen: 'Schelnckhouter wech' (= Dorpsweg); ten oosten en zuiden: 'Gerrit Ecbertsz erfnamen'.
Oppervlakte van de akker: 'Vierdalf hont en seven roede'.
Aantekening in de akker: 'Dit acker is 1628 bij de voechde verkoft'.
Belendingen van Pieter Grislant: ten noorden: 't Westerclooster van Enckhuisen'; ten westen: 'Gerrit Ecbertsz erfnamen'; ten oosten: 'Gerrit Egberts wedue' en 'Claes Hillebrantsz'; ten zuiden: 'Die Grote Kerck van Hoorn', 'Wiger Jansz', 'Claes Hillebrantsz ende Claes Luytgens'.
Oppervlakte van Pieter Grislant: 'Viertien hont negentien ende 2/5 roeden'.


 
Uit: "Kaartboek van de Huiszittende Armen der stad Hoorn", nummer 24 (plus twee details van deze kaart).
De Groteweyd; auteur: Bartelmieus Simonss.
Belendingen:
ten noorden: 'Brecht Wilms'; ten westen: 'Pieter Gerrits', 'Brecht Wilms', 'Hillegont Gerrits', 'Lijst Gerrits' en een perceel waarin geschreven het woord 'overganck'; ten oosten: 'Dieu Pieters' en 'Pieter Barts'; ten zuiden: 'Claes Harmsoon', 'Griet Claes ende Pieter Baertsz', 'Griet Claes' en 'Dirck Hermsz'.
In het westen van het kaartbeeld de Dorpsweg en enkele daaraan gelegen huizen (zie detail).
Op onderstaande kaart "van de bezaaide landen" van Schellinkhout (zie hierboven) is de Groteweyd rood ingekleurd. Het stuk land ligt dus aan het zuideinde. Ter oriëntatie: De Nek ligt beneden (zuiden).

1604
 
Een deel van een landkaart uit het jaar 1604 (van de Amsterdamse uitgever Joan Blaeu). De tweede afbeelding is een (bewerkt) detail van de eerste foto. Duidelijk is te zien dat er in 1604 (ook) een molen staat ingetekend aan de westzijde van de Opperweg (2.) bij Munnekai. Verder is te zien dat er bij de Nek (1.) veel meer land ligt dan tegenwoordig. Op een betrouwbare manuscriptkaart van de landmeters Johannes Dou en Cornelis Lenartsz Koutter, die gemaakt is in de periode 1651 - 1655, staat deze "derde" molen echter niet ingetekend. Op deze manuscriptkaart is wel te zien, dat er oostelijk naast de meelmolen aan de Meeweg een gebouw(tje) staat ingetekend. Verder staan er in die tijd (1651-1654) nog geen gebouwen ingetekend aan de Meeweg (zie ook 1575, 1604, 1651-1654 en 1824).

Het buurtschap Munnekei (ook wel Munnekai, Munnekay, Munnikkaai, Munnikkay, Munnickay, Munnickaij of Munnekaij).
Deze naam stamt vermoedelijk af van het woord "munnik" (monnik), aangezien historisch vaststaat, dat Friese monniken in West-Friesland belangrijke landerijen hebben bezeten. Dit bezit dateert van vóór 1345, omdat in dat jaar het grondbezit van de Friese monniken in West-Friesland door de gravan van Holland wordt geconfisqueerd. Kaei betekent in het West-Fries "terp". Munnik heeft overigens in West-Friesland (ook) de betekenis van "mest", zodat een munnikkaei een mestterp kan zijn. En dat is niet onmogelijk, omdat de soal of onderste laag van een terp uit mest pleegt te bestaan.

1605
De schout Hendrick Jacobsz Kloek (ook wel: Clouck of Cloeck of Cloek of Kloeck of Kloek), geboren te (vermoedelijk) Amsterdam in 1567, overleden 1636, gehuwd te Amsterdam op 24 juni 1589 met Elsgen Walichs, geboren 1569, wordt in de Oud Rechterlijke Archieven van Schellinkhout voor het eerst in 1605 genoemd. Elsgen Walichs overlijdt in 1621. In de kerk van Schellinkhout ligt een zerk van het graf van Elsgen, de Huysvrouwe van Henderick Clovck. Haar achternaam is uitgesleten en slecht leesbaar.
   
Op deze fraaie grafzerk staat naast het gedetailleerde wapen haar sterfdatum 14 Augusti 1621.
Voorts staat op de zerk de volgende tekst:
Hier leijt begraven de Edele Elsgen
....D Van Amsterdam de Huys
Vrouwe van Henderick Clovck is
In de heere ontslapen opten 14 ste
Augusti Anno 1621
..UM SIMULATUM DIUTURNUM

(SIMULACRUM = beeld of schim; DIUTURNUM = langlevend of altijd durend).
en onder het wapen:
Ick verwachte na schrifturen
Eis een salich opstandinghe
des vleijs

Onderstaand de rekening voor dit graf zoals deze staat opgetekend in het Kerckeboek van de Hervormde gemeente. Volledigheidshalve hierbij de opmerking dat in die tijd de officiële kerken uitsluitend gereformeerd zijn, doch dat daarin ook de overledenen die een ander geloof aanhangen worden begraven.

De tekst van de rekening luidt:
Inden jaere 1621 hebbe die keerckmeesters
vercocht aen Heijndrick Cloeck een graff
daer sijn wijff in leijt voor de somme van
twintich gulden Ende is mede bevorwaert dat
Elcke reijs als t graff geopent wort, sullen
die keerckmeesters vant Oopenen Elcke reijs
ontfangen drie gulden Ende die keerckmeesters
sullen nopije Ende keur hebben wie sij
willen doen aen sprecken om die drie gulden
die swagers ofte dochters.

In het begraafboek van de Oude Kerk te Amsterdam staat dat daar op 28 ijulij 1636 is begraven Hendrick Jacopsen Cloeck, komt van 't rockijn int bos hennep.
Transcriptie: Hendrick Jacopsen Cloeck, gewoond hebbende op het Rokin in het huis met de bos hennep (b.v. in de gevelsteen een bos hennep).
Genoemde Hendrick Jacobsz Kloek, die Katholiek is, is schout van onder andere Schellinkhout. In september 1604 wordt hij voor het eerst genoemd in de Oud Rechterlijke Archieven van Wijdenes als officier/schout van Wijdenes, onder vermelding dat de vorige schout is overleden. Omdat het hier een schepenrol (gerechtsstuk) betreft, wordt de schout hier genoemd in zijn functie als officier. Op 12 januari 1605 staat in het Oud Rechterlijk Archief van Schellinkhout (inv. 4767) de beschrijving van een rechtszaak waarin Hendrick Jacobsz Cloeck optreedt als hooft officier der steede Schellinckhout. Hij blijkt als ambtsgebied te beschikken over de steden Wijdenes, Schellinckhout en Oosterleeck. In de gerechtsrollen over de periode 1607-1615 komt Hendrick Jacobsz Cloeck veelvuldig voor in allerlei juridische zaken. Ook gericht tegen hem zelf. Omdat het gebied onder zijn schoutsambt vrij groot is, kan hij niet altijd daar zijn waar zijn aanwezigheid is vereist. Ik zulke gevallen wijst de schout een substituut-officier aan die hem als zodanig en daar waar nodig kan vervangen. En zo komen we al op 25 april 1607 de zoon van de schout tegen: Claes Hendricksz Cloeck, als subsijtuijt officier van sijnen vader. Uitgaande van de trouwdatum van de ouders van Claes, namelijk juni 1589, kan er redelijkerwijs van uit gegaan worden dat Claes omstreeks 1590 is geboren. Dat houdt in dat hij reeds op ongeveer 17-jarige leeftijd de substituut-officier van zijn vader is (zie 1611).
Na zijn actieve loopbaan als schout en het overlijden van zijn vrouw (zie boven) is Hendrick Jacobsz Kloek vertrokken (teruggekeerd) naar Amsterdam, wonend aan het Rokin, en aldaar in 1636 overleden.
In de Haagse "Resolutiën van de Staten van Holland" van 20 september 1619 staat opgetekend dat H.J. Kloek, schout van Schellinckhout, van sijn Ampt is verlaten.
Zijn zoon Claes Hendricksz Cloeck heeft het schoutambt dan helemaal overgenomen. Op 15 januari 1625 komt Claes voor het laatst voor het Oud Rechterlijk Archief van Schellinkhout (inv. 4793). Claes moet in Den Haag zijn ambtstermijn laten verlengen en hij verblijft in die stad in de herberg "Int Rode Paert". Drinkend en gokkend ontstaat daar een vechtpartij tussen Claes en kapitein Pieter Maertsz Mul van Enkhuizen. Woedend pakt Claes een zware kandelaar en werpt die naar het hoofd van de kapitein. De kapitein is vergezeld van ene Jannetje Margerets, ook uit Enkhuizen, die voor de kapitein springt waardoor zij de kandelaar tegen haar hoofd krijgt. Jannetje raakt daardoor zodanig gewond dat ze er aan bezwijkt. Er volgen daarna enige attestaties en verhoren te Wijdenes. In juli 1625 (inv. 4793) wordt Claes genoemd als gewesene schout der steeden Schellinckhout, Wijdenes en Oosterleeck, waarmee dus een eind is gekomen aan het tijdperk waarin de Cloeck's het schoutsambt uitoefenen.
Bij de schout Hendrick Jacobsz Kloek ligt de oorsprong van de familienaam Schouten.
Hieronder de handtekening van Hendrick Jacobsz Kloek, zoals geplaatst onder een schepenakte in het jaar 1613.

Claes Hendricksz Cloeck blijkt tijdens zijn schoutambt grote schulden gemaakt te hebben. Verkoop van zijn huis en land brengt 1579 gulden, 11 stuivers en 6 duiten op. Dat is niet genoeg om alle schulden te betalen. Claes zit nu echter zonder inkomen en om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien treedt hij in dienst van de West-Indische Compagnie en vertrekt met het schip "de Griffioen" naar de West. Daarna wordt niets meer van hem vernomen. Op 11 maart 1633 eist Claes Govertsz Bijwaert van de weduwe van Claes betaling van schulden. Hij weet dat Claes is gaan varen voor de W.I.C. en wil nu betaald worden van het salaris dat de weduwe nog van de W.I.C. tegoed heeft. Claes blijkt in 1633, drie jaar vóór zijn vader, te zijn overleden. Zijn vrouw Marij Dircksdr overlijdt in juli 1644. Als voogd over hun kinderen Jan en Elsgen wordt hun oom Pieter Jansz, wonende te Schellinckhout, aangesteld.

1606
6 februari:
Het schip de "Halve Maen" wordt gebouwd. Drie jaar later, op 6 februari 1609, wordt dit 21 meter lange schip (een zogenaamde pinas) van schipper Marten Pieterss. van Schellinkhout verkocht aan de bewindhebbers van de Oostindische Compagnie (VOC). Het schip wordt in 1609 door Henry Hudson gebruikt op een ontdekkingsreis waarbij hij het huidige New York ontdekt.

 Een afbeelding van een pinas.

De snel zeilende pinas, ontwikkeld uit de karveel, wordt zowel voor de oorlog als voor de handel gebruikt. In tegenstelling tot de fluit (het fluitschip) heeft dit schip een platte spiegel en onderscheidt het zich slechts door zijn geringere afmetingen van een gewoon volgetuigd schip. De pinas heeft een vrij hoge boeg en twee dekken. Het onderste van de twee (de overloop) loopt ononderbroken over de hele lengte. Het bovenste dek is verdeeld in een iets verlaagde bak met een verhoogd bakdek. Daarna komt een gedeelte van het verdek dat doorloopt tot aan het schot van de stuurplecht, waarachter het verdek weer iets lager is. De hoge verschansing van het open dek verbergt alle scherpe contouren, zodat het een zeer evenwichtig scheepje is. Ongeacht hun grootte hebben de schepen van dit type drie masten: de fokkemast, waartegen de boegspriet op het bakdek leunt. Aan de boegspriet zit een blinde ra met blinde en bovenblinde. De grote mast, waarvóór zich het grootluik bevindt en de bezaansmast met daarachter de kolderstok, die door het dek en het halfdek loopt.

In 1614 neemt de "Halve Maen" deel aan een aanval op het in de Indonesische archipel gelegen eiland Solor.
Eind 1618 brandt het schip uit bij een Engelse aanval op Jakarta (Batavia).
Een uitgebreid verslag over de ontdekkingsreis van de Engelsman Henry Hudson naar het huidige New York vindt u
hier.

1608
De burgemeesters zijn Seger Wijbrantsz. en Pieter IJsbrantsz.

Schipper Dirk Gerritsz. vaart met zijn schip De Hoop (125 ton) de route Amsterdam - La Rochelle - Danzig/Koningsbergen - Enkhuizen.

1609
Akte van 7 december: Schepenen van Schellinckhout oorkonden dat burgemeester Wiggher Jan Wigghersz. en Dirck Pieter Jaep Neffiesz. overeengekomen zijn met molenaar Aerian (ook wel: Aris) Cornelis Rensesz., dat deze een korenmolen zal bouwen bezijden en benoorden de Meeweg, op het land van de kinderen van Meijnert Brants. Het wordt de poorters van Schellinckhout verboden om elders zaden te laten malen. Als er meer molens gebouwd zullen moeten worden dan mogen Aerian Cornelis Rensesz. of zijn nakomelingen die bouwen en exploiteren. Voor deze overeenkomst betaalt Aerian Cornelis Rensesz. 50 guldens van 40 groten Vlaams (1 pond Vlaams = ca. 2,75 euro). Met dorsale (= op de achterkant) aantekening dat de overeenkomst op 15 oktober 1670 is bevestigd door schout, schepenen en burgemeesters.
De molen wordt een standerdmeelmolen. Vermoedelijk staat deze molen op de plaats waar veel later -in 1867- het bullehuis staat. In 1820 wordt deze molen afgebroken.

Hieronder een oude prent waarop de wieken van de meelmolen boven de huizen aan de Meeweg uitsteken.
De tweede afbeelding betreft een detail uit deze prent, waarop de molenwieken duidelijker zijn te zien.

 

Bij Wijdenes wordt een deel van de dijk weggeslagen als gevolg van een hevige storm. Het achterland stroomt onder.

1610
Er dreigt een ernstige dijkbreuk. Het dorp verkeert in grote angst. "Al wat loopen kon en arbeidskracht had, werkte mee om de zware aanpersing van den hoogen vloed weerstand te bieden en bij de grootste inspanning slaagde men er gelukkig in de dijk te behouden."

Uit: De gedrukte resoluties (notulen) van de Staten van Holland en Westfriesland.
8 juni: Op het vertoogh van Cornelis Janssz, woonende in den Eylande van Texel, Cornelis Claessz, Cornelis Janssz Decker, en Maerten Florissz tot Wydenesse, mitsgaders Gerrit Henricxsse tot Schellingh-hout, alle Menno-gesinde, om te wesen vrij gehouden van de Regeeringe, daer in men haer Supplianten wil trecken; is verstaen, dat mits de Supplianten aen de Diaconye van de Plaetse hunder respective wooningen elcks betalen eens vijf en twintigh guldens, sy vry ende ontslagen sullen zyn van in eenige Regeringe te mogen werden getrocken. Lasten daeromme de Respective Officiers, ende allen anderen desen aengaende, hun hier nae te reguleren, ende de Supplianten voortsaen te laten hunne conscientie te beleven in gerustheidt, sonder hun vorders in eenige saecken te beswaren.

Mennonieten kunnen, net als alle andere burgers, gevraagd worden om plaats te nemen in het plaatselijk bestuur (gerecht) als schepen. Mennonieten zijn daar huiverig voor omdat ze willen vermijden in een situatie te komen waarin ze de doodstraf over iemand uit zullen moeten spreken. In dit geval betreft het doopgezinden die gevraagd is hun burgerplicht te vervullen, omdat ze tot schepen gekozen zijn. Voor een vast bedrag (in dit geval door betaling van 25 gulden aan de diakonie ten behoeve van de armen) kunnen ze dit afkopen. In latere tijden kunnen in de meeste plaatsen alleen leden van de gereformeerde (hervormde) kerk voor het bestuur gekozen worden. Het zal - uitzonderingen daargelaten - tot het begin van 19e eeuw duren voordat doopsgezinden actief aan het bestuur (lokaal, provinciaal en landelijk) gaan deelnemen. De ervaring heeft geleerd dat doopsgezinden soms wel in de besturen van de waterschappen een rol spelen, maar ook niet altijd omdat dit met landbezit samenhangt (zie ook 13 juni 1611).

1611
8 februari: Jan Cornelisz May van Schellickhout, bijgenaamd de "menseneter", wordt door de admiraliteit van Amsterdam gevraagd of hij welgemoet zoude wesen om schipper te worden op een schip met de bedoeling om een tocht naar het noorden te maken met als einddoel Cathay (= China).
May wil dat wel en wordt schipper van "de Vos". De complete bemanning bestaat uit 25 personen, inclusief een chirurgijn voor f 20,- per maand. Het traktement van May wordt vastgesteld op f 90,- per maand. May gaat niet alleen, maar wordt vergezeld door Symon Willemszn Cat, wonende in het "West-Eynde by Enckhuyzen", die schipper wordt op "De Craen". Dit schip telt 20 bemanningsleden. Cat krijgt f 85,- per maand. Op 28 maart 1611 "zeilen beide schepen Texel uit". Op 3 oktober 1612 komt May terug in Amsterdam. Cat is al eerder terug. De reis is een grote mislukking geweest.

Uit: De gedrukte resoluties (notulen) van de Staten van Holland en Westfriesland.
13 juni: Pieter Maertensz, onder Schellinckhout, Heyman Klaesz, mede aldaer woonachtigh, ende Pieter Pietersz toy Haring-carspel, alle Mennoniten, is op haren versoeck elcks Acte verleent, dat mids syluyden beklagen aen de de Diaconen van de Kercke haerluyder residentie, elcks ten behoeve van de respective Armen aldaer, eens de somme van vyf en twintigh guldens, syluyden daer mede ontslagen sullen zyn, ende blyven van in eenige Judiciele Bedieningen ofte Regeringen te worden getrocken; lasten daerom de Officiers ende alle anderen desen eenighsints aengaende de selve Persoonen voortaen hunne conscientien te laten beleven in gerustigheyt.
(Zie ook 8 juni 1610).

In het Oud Rechterlijk Archief van Schellinkhout is een attestatie (verklaring) aanwezig die is afgelegd door de "secretaris der steede Schellinckhout" en gericht tegen de schout. Uit dit stuk blijkt de schout Hendrick Jacobsz Kloek er zo zijn eigen ideeën op na te houden voor wat betreft de uitoefening van zijn ambt.
Een attestatie is een verklaring, die gegeven wert om trouwe en waerheyt te bevestigen, ten versoeke van iemant die iets zal dienen te bewysen. Alwaaromme in de attestatien staet aen te merken tot wiens versoeke deselve wert gegeven. Men observeert mede de ouderdom van de getuygen, want daeruyt gecolligeert en afgenomen kan werden de capaciteyt om te getuygen. Dat mede de attestanten belooven ofte hun bereyt houden omme desnoots, en versocht zijnde, haar getuygenisse op eede te affirmeeren.

Onderstaand een verkorte weergave van de attestatie van bovenbedoelde secretaris der steede Schellinckhout.
Opten XXVIII Januarij XVI en elff.
Dd. 11 Januari 1611 zijn de schepenen alsmede Jan Maertszoon en Anna Maertensdochter, ter secretarie van Jan Govertsz Bijwaert, secretaris der stede Schellinkhout, bijeengekomen om aldaar de genoemde Jan Maertszoon en Anna Maertensdochter in de huwelijcksen staet te bevestichen. Daarbij is de aanwezigheid van de schout noodzakelijk, doch deze is niet op komen dagen. De secretaris zendt een bode uit om de schout te zoeken en te vragen zich zo spoedig mogelijk naar de secretarie te begeven teneinde de voornoemde jongelui te helpen trouwen. Teruggekomen vertelt de bode dat de schout in de herberg van Etien Pietersdochter zit te drinken met een paar gasten en niet naar de secretarie wil komen, maar dat de secretaris en de schepenen met het bruidspaar maar naar de herberg moeten komen en dat men daer trouwen soude. De secretaris zendt nog enige malen andere bodes uit om schout Hendrick Jacobsz Kloek te bewegen naar de secretarie te komen, maar de schout houdt voet bij stuk. Tenslotte gaat de secretaris zelf naar de herberg om de schout nadrukkelijk te vragen naar de secretarie te komen om het bruidspaar te trouwen. De schout houdt echter voet bij stuk. Teruggekomen zijn de secretaris en de schepenen aan het overleggen wat te doen als plotseling Claes Hendricksz Cloeck, de zoon van de schout, in de secretarie verschijnt en die begonste tegens den voornoemde secretaris seer qualijcken te spreecken. Claes windt zich steeds meer op en nodigt de secretaris uit om te vechten en hoewel de secretaris Claes met all goeden beleeffde woorden was beiegenende, wordt Claes steeds kwader en trekt tenslotte een mes om daarmee de secretaris te lijf te gaan. Men weet de zaak te sussen, waarop Claes weer vertrekt. Uiteindelijk moeten Jan Maertsz en Anna Maertensdochter toch ongetrouwd naar huis terugkeren. Bovenstaande ten stadhuize verklaard door de getuigen ten overstaan van Wigger Jan Wiggersz en Dirck Pietersz, Burgemeesters der voornoemde stede.
Dat de verhouding tussen de katholieke schout Hendrick Jacobsz Kloek en de vroedschap danig is verstoord blijkt uit verklaringen afgelegd door burgemeesters, poorters en poorteressen op het stadhuis d.d. 31 januari 1611, waarin zij verklaren dat zij op 26 januari 1611 op het stadhuis de schout hebben horen zeggen tegen de secretaris dat hij aen de galge hangen soude en datte galge al getimmert was.
Op 1 februari 1611 legt Claes Govertsz Bijwaert de zaak voor aan de schepenen van Schellinkhout en er volgen meerdere rechtsdagen waarop de zaak wordt behandeld. Echter schout Hendrick Jacobsz Kloek is aangesteld door de hooge overheijt ende graaffelijckheijt van hollant en kan dus alleen door "Den Haag" worden veroordeeld. Overigens blijkt de schout Hendrick Jacobsz Kloek zeer veel rechtszaken te hebben gevoerd met betrekking tot ordehandhaving in zijn gebied (zie 1605).

1612
  Muursteen in de boerderij Dorpsweg 74.
Deze muursteen is afkomstig uit de boet achter de boerderij aan de Dorpsweg 74 (voor de hernummering nr. 56), bewoond door de familie Koster. De steen meet 75 bij 50 cm. De harde zandsteen is slechts aan de rand en de linker benedenhoek een beetje beschadigd, maar de figuren zijn onaangetast. Ze vormen de bekende voorstelling: geloof, hoop en liefde, gevormd door drie vrouwenfiguren met een drietal kinderen en voorzien van de attributen kruis en anker. Tussen de figuren staat in losse cijfers het jaartal 1612. Alles is fijn gebeeldhouwd tot in de kleinste onderdelen.
Boven de voordeur van perceel Dorpsweg 64, anno 2004 bewoond door familie V.d. Rol, bevond zich een bovenlicht met een afbeelding van deze boerderij. Bij de sloop van de woning Dorpsweg 64 in 2008, komt het bovenlicht weer in bezit van genoemde familie Koster. Rechts op deze afbeelding is bedoelde boet te zien (zie 1959 en 1993).

1613
Akte van 9 juni: Wigger Willem Tijsz. en Meijnert Willem Meijnertsz., schepenen van Schellinckhout, oorkonden dat Claes Jansz. Engelsman, tinnegieter uit Hoorn, een losrente ten laste van de kerk heeft verkocht aan Griet Jacobsdr., weduwe van Jan Jansz. Voorschuijer.

De schout Aert Guebel bepaalt dat de kerk van Allerheiligen tot Vrou Lichtmis na 's middags 3 uur gesloten moet worden en van Vrou Lichtmis tot mei na 4 uur. De secretaris en zijn bedienden moeten er toezicht op uitoefenen. Als ze dat niet goed doen verbeuren ze elke keer een kruik van het beste bier van tien stuivers voor schout en schepenen.

Het is de gewoonte dat de familie zelf zijn overledenen begraaft. De graven moeten daarbij binnen acht dagen zijn dichtgemaakt.

1614
Jan Jansz Kerckhof ontdekt als eerste het eiland dat later Jan Mayeneiland wordt genoemd. Jan Jacobsz May (een neef van schipper Jan Cornelisz May van Schellickhout), een zeer bekwaam Schellinkhouter zeevaarder, arriveert ook met zijn schepen de "Goude Cath" en de "Orangienboom" bij het eiland in de Noordelijke IJszee. Hij komt "vrijwel terzelfder tijd", maar toch iets later dan Kerckhof. Het eiland wordt desalnietemin Jan Mayeneiland, ook wel "'t Eylandt Maurits" (naar Zijne Prinselijke Excellentie), genoemd. Vanaf de rede van Texel is het 540 mijlen varen (zeilen). Een Hollandse mijl is 5600 ellen en dus 3.85 kilometer. Ter uitoefening van haar bedrijf sticht de in 1614 opgerichte "Noordsche Compagnie" er ten behoeve van de walvisvangst vestigingen. De Nederlanders richten op het eiland 's zomers een kamp op waar de gevangen walvissen verwerkt worden.

Op bovenstaande kaart van Jan Mayen uit het vijfde deel van de Franse editie van de Grote Atlas van Janssonius (1657) zijn rond het eiland ook de walvissen afgebeeld.

Cornelis Jacobsz May is schipper op de 'Fortuyn' en is naar de Hudson (rivier) in Nieuw-Nederland (het latere New York) gezeild. Samen met drie andere schippers sluit hij daar een overeenkomst over de bonthandel met indianen (zie 1624).

1614-1617
Jan Cornelisz May van Schellickhout zeilt met Van Spilbergen rond de wereld.

 
Ooit is er in de 'nieuwbouw' een Jan Mayenstraat. Het straatnaambordje vermeldt:
Jan Jacobsz Mayen van Schellinkhout
schipper, walvisvaarder en ontdekker van het Jan Mayeneiland in 1614.

De straat is nu een deel van de Ravenstraat.

1616
Hout voor zout.
Op 15 augustus bespreekt schipper Dirck Gerretsz van Schellinkhout voor zijn zoon Claas Dircksz een bevrachtingscontract met de Amsterdamse koopman Roelant van Haren. Claas Dircksz zal met zijn nieuwe schip, dat nog geen naam heeft, in Portugal zout laden en naar Noorwegen varen alwaar het zout gelost zal worden en hout ingeladen. Vervolgens zal hij het hout in Amsterdam afleveren.

1 december:
De uit Schellinkhout afkomstige Pieter Claesz Bywaert wordt per 1 december door het Hof van Holland benoemd tot notaris te Den Haag.

Schipper Jan Martsz. vaart met zijn schip 't Steenhuijs (120 ton) de route Amsterdam - St. Uvis - Riga - Amsterdam.
Schipper Dirk Cornelisz. vaart met zijn schip De Jager (120 ton) de route Amsterdam - St. Uvis - Yarmouth - Amsterdam.

1617
Het doopboek der Gereformeerde Gemeente te Hoorn vermeldt:
"1617 den 27e Augusty. Dirck Albertsz is gedoop op sijn geloof, ende is ontrent 28 jaer ende is de soon van Albert Dirksz van Hoorn, woonende op den Nieuwen Dam." (zie 1589, 1623, 1624, 1629 en 1639).

Schipper Cornelis Pietersz. Boetes (ook wel: Boetis) vaart met zijn schip St. Pieter (120 ton) de route Amsterdam - Danzig - Spanje - Genua - Amsterdam.

Dirk Albertsz. Raven, schipper van de "de Bonte Raven", groot omtrent 140 lasten, sluit op 14 september te Amsterdam een bevrachtingscontract voor een reis naar Livorno, waarvoor hij een vrachtloon van f 3000,- bedingt.
(zie ook 1589 en 1639).

Er heerst een muizenplaag. Gras en graan worden vernield. De strenge winter van 1617-1618 zorgt er daarna voor dat het aantal muizen drastisch wordt gereduceerd.

1617 - 1623
Er ontstaat een 6 jaar durende oorlog met Algerije, nadat een schipper uit Edam, Jacob Jansz., een Algerijns schip heeft veroverd en de bemannig overboord gooit. In die oorlog worden 186 Nederlandse schepen inbeslaggenomen, waaronder twee uit Schellinkhout.
Op 19 mei 1619 dat van Isbrant Sijmonsz., dat met rogge is geladen, waarbij de bemanning vrij komt en op 9 maart 1621 het met pijpduigen (planken om vaten van te maken) geladen schip van Jacob Sijmonsz.

1618
21 februari:
Schipper Marten Claesz van Schellinckhout sluit met de Amsterdamse coopman Jacob Claesz Roch een bevrachtingscontract af. De schipper zal met zijn schip "St. Marten" 110 last, seijlen naar St. Ubis in Portugal om daar sout te laden.

27 februari:
Schipper Dirck Cornelisz. van Schellinckhout sluit een bevrachtingscontract af om met zijn schip "de Jager" 115 last, naar st. Ubis in Portugal te seijlen om daar sout te halen.

28 maart:
Schout Hendrick Clouk (zie 1605) dient een klacht in bij het Hof van Holland over Pieter Claesz Bywaert (zie 1616). De aanleiding voor deze klacht is onbekend. De uitspraak ook niet, maar heeft waarschijnlijk (volgens aantekening) plaatsgevonden op 20 september 1619.

28 mei:
Schipper Claes Cornelisz. van Schellinchout sluit een bevrachtingscontract af om met zijn schip "de Witte Duijff" 100 last naar Rochelle in Vranckrijkck te seijlen en daar sout te laden. De schipper zal vandaar seijlen naar Dantsich off Coningsberch in Pruijsen ofte tot Riga in Lijstland en het sout daar verkopen en retourvracht (graan, hout e.d.) voor Amsterdam inkopen.

Schipper Tames Minnesz. vaart met zijn schip De Wolf (130 ton) de route Amsterdam - Bilbao - Amsterdam.

Dirk Albertsz. Raven neemt met zijn schip deel aan een expeditie van twaalf Hollandse schepen naar de Middellandse Zee, in dienst van de republiek Venetië. Deze republiek is in oorlog met de onderkoning van Napels en vraagt steun aan de Nederlandse Staten-Generaal. Venetië krijgt toestemming om in Nederland schepen te huren en te laten uitrusten.

1619
30 april: Voor notaris Willem Cornelisz in 't Wijnhuys te Enkhuizen compareren Dirk Albertsz. Raven, schipper van 't schip de "Bonte Raven" en enige bewindhebbers van de vijf jaar eerder opgerichte Noordse Compagnie voor het opmaken van een bevrachtingscontract. Er wordt ondermeer bepaald dat de schipper zijn schip zal uitrusten met "twaelff gootelingen, vijff steenstucken, musquetten, spiessen em andere ammunitiën van oorlogh nae advenant." Verder zal hij, buiten zijn gewone bemanning, twaalf man extra in dienst nemen en dan met zijn schip naar Groenland varen "omme walvissen aldaer te vangen.", die door zijn scheepsvolk en andere vanwege de Compagnie aan te wijzen personen zullen worden bewerkt. Daarna zal hij driemaal met vol geladen ruim terugvaren naar Enkhuizen. Als vrachtloon zal hij "nae goede uytleveringe van de goedere" de som van 4250 rijnse guldens ontvangen. Daarvan moet de schipper echter nog wel het kostgeld en komaliewant voor de gehele bemanning, 24 man, betalen. De schipper ondertekent voluit "Dirck Albertsen Raven".

  De handtekening van schipper Raven.

23 oktober: Dirk Albertsz. Raven, schipper van 't schip de "Bonte Raven" sluit in Amsterdam een bevrachtingscontract af voor het vervoer van tarwe naar Livorno of Genua, tegen een vrachtloon van 9 dukaten per last tarwe. Enige jaren later is Raven schipper op een ander schip, namelijk de "Neptunus". Dat blijkt uit een proces, dat op 5 juli 1623 wordt gevoerd voor de schepenen van Hoorn (zie 1623).

Schipper Tames Minnesz. ontvangt voor een tocht van Amsterdam naar Nieuleus in Zweden, waar houtwaren worden geladen, die vervolgens in At. Andera in de Golf van Biscaje moeten worden gelost, 2100 gulden.

1620
Schellinkhout telt 180 huizen.

Een zeer strenge winter. De zee is tot aan de eilanden Terschelling en Ameland dichtgevroren en men trekt met paarden over het ijs.

1621
Ene meneer Ham overlijdt, getuige het feit dat er in de kerk een gotische priesterzerk met een zogenaamd sprekend opschrift ligt. Dit opschrift is een uit hardsteen gebeeldhouwde ham.

Er valt overvloedige regen in de zomer en herfst, waardoor een groot deel van het te veld staande gras en hooi bederft. De prijzen voor vee kelderen.

Tot in de 16e eeuw reist men gewoonlijk te paard door oostelijk West-Friesland. Daarna ontstaat de gewoonte om voor een reis gebruik te maken van een paard en wagen. Daarin komt verbetering als er particuliere wagendiensten ontstaan. In Enkhuizen wordt in 1621 een ordonnantie vastgesteld, waarin de ritten naar Hoorn, Alkmaar en Medemblik worden vastgesteld. Dit is een geregelde verbinding. Degene die in Enkhuizen een wagen wil huren moet zich ter plaatse bij de waterschout vervoegen (zie 1660 en 1668).

1622
Schellinkhout telt 953 inwoners (excl. de gevangenen en de op zee verblijvende bootsgezellen).

1623
Akte van 31 mei: Maerten Maertensz. en Jacob Jansz., schepenen van Schellinchout, oorkonden dat Jan Jansz. Pieter Ellerts., poorter van Schellinchout 150 guldens schuldig is aan Coen Dircxz. uit Oosterblocker, waarvoor hij als hypotheek zijn huis stelt.

5 juli: Dirk Albertsz. Raven, schipper van 't schip de "Neptunus", procedeert voor de schepenen van Hoorn. Dirk Albertsz. is met nog twee andere schippers in 't begin van 1623 naar de Kaapverdische eilanden gezeild, waar zij op 24 januari, liggende bij het Isla de Maio, een afspraak hebben gemaakt over de belading van de schepen met zout en de verdeling van de opbrengst. Eén van de schippers probeert zich na terugkeer aan die afspraak te onttrekken en de beide anderen eisen uitbetaling van het hun toekomende.

In een keur wordt bepaald dat het verboden is om op vastenavond lijnen of touwen te spannen om daar zwanen aan te hangen of enig ander door God geschapen kreatuur. Blijkbaar is dit vóór dit jaar wel gebruikelijk en heeft het te maken met een vorm van volksvermaak,te vergelijken met het palingtrekken of katknuppelen. Op overtreding staat een boete van zes pond, de ene helft voor de schout en de andere helft voor de armen.

1624
De bewindhebbers van de West-Indische Compagnie (WIC) willen het stroomgebied van de Hudson (bij het latere New York) koloniseren voordat anderen hen vóór zijn. In de lente sturen zij schipper Cornelis Jacobsz May met het schip 'Nieu Nederlandt' naar de Hudson om de eerste kolonisten (30 Waalse families) aan wal te zetten. Cornelis Jacobsz May is een telg uit een bekend geslacht van zeevaarders. Zijn broer, naar wie het Jan Mayeneiland is vernoemd, is schipper op een walvisvaarder. Een neef van Cornelis Jacobsz May, genaamd Jan Cornelisz May, is een poolreiziger. Hoewel Cornelis Jacobsz May slechts schipper is, die kolonisten per schip aanvoert, wordt hij vaak beschouwd als de eerste gouverneur van Nieuw-Nederland, het latere New York (zie 1611, 1614 en 1614-1617).

Schipper Jan Maertsz. vaart met zijn schip De Gulden Son (140 ton) de route Amsterdam - Archangel - Amsterdam of Livorno en/of Venetië.

Op 22 mei sluit Dirk Albertsz. Raven, (dan weer) schipper van 't schip de "Bonte Raven", in Amsterdam een bevrachtingscontract met de koopman Outjer Luytjes uit Oostzaan. Hij zal naar "Tensdal of Normer in Noorwegen" gaan, daar zijn schip doen afladen met houtwaren of andere goederen en vandaar zeilen naar La Rochelle, waarbij hij gehouden zal zijn naar believen van de bevrachter ook St. Malo, Roscoff, Le Havre, Dieppe of een Engelse haven aan te lopen. In La Rochelle of St. Martin zal zijn schip worden geladen met zout, alweer naar believen van de bevrachter, -die hem in de Sont bescheid zal geven- naar één of meer Oostzeehavens zal zeilen (genoemd worden o.a. Stettin, Danzig, Koningsbergen, Riga, Abo en Stockholm). Na het lossen van het zout zal hij nieuwe vracht met bestemming Amsterdam innemen. Na terugkeer aldaar zal de koopman hem betalen. En wel voor iedere last zout, uitgeladen in Stettin, Danzig of Koningsbergen, 25 carolus guldens en 5 stuivers en gelost in één van de andere plaatsen 25 guldens en 15 stuivers.

In het jaar 2002 vindt de amateur-archeoloog Marcel van der Made uit Hoorn onderstaande munt in Schellinkhout.
Het betreft een in 1624 geslagen twee-Schillingstuk uit Hamburg.
 

1625
De schout Claas Hendriksz. Cloeck vraagt verlenging van zijn ambtstermijn in Den Haag.

In 2004 vindt de amateur-archeoloog Marcel van der Made uit Hoorn een bronzen tabaksdoosje in Schellinkhout, dat omstreeks 1625 wordt gedateerd.
Op het dekseltje (links op de afbeelding) staat de beeltenis van Willem II.

1626
In 2009 vindt de Horinees Huib Breeman in de buurt van de Grote Molen met zijn metaaldetector een duit, die geslagen is in het jaar 1626. Op de voorkant van de munt staat: FRISIA 1626.
 

1629
Schipper Jan Maertsz. ontvangt voor een tocht naar Archangel en terug een vrachtprijs van f 5000,-. Daarboven ontvangt de schipper nog een kaplaken van 6 pond vlaams (1 pond Vlaams = ca. 2,75 euro). Het kaplaken is de beloning boven de bedongen vrachtprijs.

Op 7 februari spant Dirk Albertsz. Raven, samen met Wouter Raven, "voor hem selven, ende hem sterckmakende voor sijne andere broeder ende susters, kinderen ende erffgenamen van wijlen Albert Dircxsz, in sijn leven schipper van de schepe genaemt die Bonte Raven" een proces aan voor de schepenen van Hoorn tegen Teunis Daniëlsz Bent, als man en voogd van Aaltje Dirks, enige dochter en universele erfgename van wijlen Aal Thijssen, weduwe van schipper Albert Dirksz, waarbij door de schepenen de eis wordt toegewezen en Teunis wordt veroordeeld tot betaling, ook van de kosten van het geding.

1630
Aantal huizen in Schellinkhout: 180.
De "verponding" doet zijn intrede, waarbij de op te brengen belastingen over het land wordt herverdeeld.

1631
Op Munnekaij wonen 12 lidmaten van de kerk.

Het dorp telt 160 huizen op de lijsten der verponding.

Akte van 22 november: Burgemeesters van Hoorn komen overeen met Tijmon Fransz. en Jan Cornelis Moijweesen, burgemeesters van Schellinckhoudt, Claes Baertsz. en Cornelis Pietersz., burgemeesters van Wijdenes, en Jan Adriaansz., burgemeester, en Jacob Fransz., schepen van Hem, om gedeelten van de weg naar Hoorn vast te stellen, die iedere contractant moet beplanken om de weg in de winter goed begaanbaar te houden. Een ieder die last ondervindt van nalatigheid mag op kosten van de nalatige contractant het gebrek doen repareren.

Teet Brantes, oude maagd en inwonende buurtvrijster onse stad Schellinckhout, heeft op 70-jarige leeftijd een testament laten opstellen. Daaruit blijkt dat haar boedel ondermeer wordt nagelaten aan haar susterlings kindtkinderen, maar wanneer er in die familietak geen descendenten meer leven, dat dan de geërfde goederen wederom moeten terugkeren aan haar testices bloede. Een nicht van Teet is genaamd Griet Jansd. Zij is gehuwd met Claes Maertensz. en dit echtpaar heeft een zoon genaamd Brant Claesz. Zij erven het huis van Teet Brantes staende en leggende in 't noorteijnd, beneffens oock noch alle koebeesten ende alle andere meubelen ende roerende goederen. Een stuk land genaamd De Leen, leggende aen twee stucken bij de Wijmerts molen, laat Teet voor 50% na aan de armen van Schellickhout (lees: de diaconie van de kerk). Verder wordt een stuk land van anderhalve morgen groot in het testament vermaakt. Het ligt in de banne van Schellinkhout en is genaamd Gerrit Weyde. Hetzelfde geldt voor een acker met een huijs aan de Kromme Gouw (=huidige Dorpsweg).

Op een detail van een kaart uit 1650-1651 staat helemaal rechtsboven een molen bij de Wijmers ingetekend op de splitsing van de Wijmerts en de Block Dijck ofte Waghen Wech. Mogelijk betreft het hier de genoemde molen. De molen linksonder is de meelmolen aan de Meeweg in Schellinkhout.

1632
De chirurgijn heeft de vinger van Marij Claas behandeld. Daarvoor betaalt de diakonie f10.10.-. (respectievelijk guldens, stuivers, penningen), voor die tijd een aanzienlijk bedrag.

Akte van 28 december: Burgemeesters en raden van Schellinchout komen bepalingen overeen inzake het beplanken van de Blockdyck en de Hemweg, met de gemene burgers van Westwoude, wonende op de Westerblockdyck in de banne van Wester- en Oosterblocker, met de inwoners op de Oosterblockdyck bij de Wijmertsmolen, en met de bakker en molenaar, wonende op de Oosterblockdyck in de banne van Wydenes.

1632-1634
Johannes Goethals, geboren 1611, overleden 1673. Hij is de predikant van Schellinkhout van 1632 tot 1634.
 
Twee afbeeldingen van Johannes Goethals: predikant van 1632 - 1634.

1633
De schout Claas Hendriksz overlijdt, zijn weduwe met veel schulden achterlatend. De volgende schout wordt Jacob Sijms.

In de kerk wordt gecollecteerd voor 4000 Hoogduitse ballingen die naar Hongarije en Polen zijn uitgeweken. Er wordt 26 gulden opgehaald.

1635
In het Oud Rechterlijk Archief van Schellinkhout (inv. 4769) wordt als schout van Schellinkhout, Wijdenes en Oosterleeck genoemd: Jacob Sijms.

21 maart: Er wordt een aantal mensen voor zes jaar uit het dorp verbannen. Vermoedelijk zijn het landlopers. Het zijn de Engelsman James Pryst, Marij Jans uit de Eider, Pouwels Jansz. uit Emden, Niels Pietersz. en Christian Louwersz. uit Tonningen (Noord-Duitsland), Barent Jorisz. van Amsterdam en Jan Pietersz. van Leiden. Als zij binnen de gestelde 6 jaar weer in het dorp worden gezien, zal een nog zwaardere straf volgen.

Kennelijk heeft er een wisseling van de wacht met betrekking tot het schoutsambt plaatsgevonden, want op 31 augustus vraagt schout Pieter Sijms toestemming aan de schepenen om ten behoeve van het verhoor van de gevangene Cornelis Roelingsz. de scherprechter te mogen ontbieden. Dit verzoek om de gevangene aan een "scherper examen" te mogen onderwerpen, wordt toegestaan. Dit "examen" kan op verschillende manieren plaatsvinden: met de duimschroeven, met scheenijzers of met gewichten om de ledematen op te rekken. Dit alles met de bedoeling om een bekentenis los te krijgen (zie 1795).

ca. 1635
Er wordt een verdeling van de landerijen in homanschappen gemaakt. Dit zijn combinaties van bij elkaar liggende landerijen, waarvan de eigenaren of huurders een bepaald deel van een dijk (in latere jaren ook van de weg) moeten onderhouden.

1637
De kerkvoogden lenen 400 gulden van de "bootsgezellenbuijdel" (bootsgezellenbeurs, buul of buidel). Dat zijn plaatselijke instellingen, waarbij zeelieden zich onderling kunnen verzekeren tegen een "verloren reis", dat wil zeggen tegen het verlies van hun plunje. Ook dienen de beurzen als een soort verzekering van de schepen voor hun eigenaren. Waarschijnlijk heeft Schellinkhout ook een beurs gehad, maar dit is niet helemaal zeker. Het kapitaal van dergelijke beurzen wordt ook gebruikt ter verkrijging van losgeld voor zeelieden, die in Duinkerker gevangenissen worden vastgehouden. Zeelieden, die in handen vallen van de Biscajers, Barbarijse zeerovers of Turken, kunnen er ook een beroep op doen. Als men lid wil worden van de beurs moet er eerst een entreegeld betaald worden. Daarnaast is men voor iedere reis een bedrag verschuldigd, waarvan de hoogte afhangt van de bestemming.

1638
18 november: Het doopboek der Gereformeerde Gemeente vermeldt dat Dirk Albertsz. (Raven) uit Schellinkhout en Marij Geertes uit Hoorn hun zoon Rens laten dopen.

Op een kaart van de Hoornse landmeter Pieter van der Meersch, geadmitteerd landmeter bij het Hof van Holland, is te zien dat het water bij de kerk tot aan de dijk stroomt. Het haventje bevindt zich dan dus op een andere lokatie dan in latere jaren. Het (L-vormige) haventje is later namelijk meer zuidelijk gelegen in het buitendijkse land. Zie b.v. kaart in 1740 en 1824. Een stukje van de beschrijving van deze kaart uit 1638:
Ende voorts gegaen zijnde langs den dijck tot tegensover de plaetse in de voorseyde caerte H geteyckent numero 80 IIIc XXVII hebben de impetranten ons commissarisen verthoont aldaer noch een ander dobbel crabhooft voor den oever, langh soo sij zeyden ontrent XX roeden.
 
(Zie voor haven verder: 1705, 1745, 1796, 1815, 1824 en 1873).

 Het Zuideinde in 1638.

 Bij "De Nek" staat het huysken van Geerte Groens.
IIIc XXI Ende hebben voorts verthoont dat den dijck van 't voorseyde huysken van Geert Groens streckende tot in 't voorseyde dorp van Schellinckhout doorgaens is hebbende een wierriem met een crabhooft daerbuyten, tussen beyden gevolt met sparren onder ende sware steenen daerboven ter lengte van 275 roeden, volgende de metinge van den lantmeter,
IIIc XXII behalven een vacxken van ontrent ses off seven roeden, daer den wierriem geen crabhooft voor hem en heeft.

IIIc X Voorts gegaen zijnde van daer tot bij het huysken van Geerte Groens, ter plaetse in de voorseyde caerte H geteyckent met numero 76
IIIc XI hebben de impetranten ons commissarisen verthoont dat den dijck aldaer doorgaens aen den buytensijde is beseth met een steenkasse van hooge palen ter lengte van 58 roeden, volgende de metinge van den lantmeter,
IIIc XII ende dat daerbuyten gemaeckt is een dubbelt crabhooft voor den oever ter lengte van ontrent XII roeden, volgende de metinge als vooren,
IIIc XIII met noch een affgaende ofte uuytsteeckende hooft van binnen met sware steenen gevult.
IIIc XIIII Ende verthoonende voort van daer tzeewaerts inne seeckere parthije voorlant, in de voorseyde caerte H geteeckent met numero 77.

Bij De Nek ligt dus nog voorlant, dat later ten prooi zal vallen aan de zee.

Op genoemde kaart staan ondermeer twee watermolens (bij nummer 81) en noch seeckere andere watermolen (bij nummer 82) ingetekend.

De beschrijving bij de kaart vertelt daarover het volgende:
IIIc XXIX hebben de impetranten ons aldaer binnendijcx verthoont seeckere twee watermolens, gestelt wesende om mede twee hooch te kunnen malen,
IIIc XXX seggende dat die zijn uuytmalende het water van Schellinckhout door de sluyse ons verthoont ende geteyckent in de voorseyde caerte H met numero 81.
IIIc XXXI Ende noch een weynich voorwaerts hebben de impetranten ons verthoont noch seeckere andere watermolen,
IIIc XXXII diewelcke sij seyden uuyt te malen het water van Westerblocker, Swaech ende den ban van Hoorn door de sluyse ons mede verthoont ende in de voorseyde caerte geteyckent met numero 82.
IIIc XXXIII Hebben de impetranten ons oock aldaer verthoont seeckere binnendijcxe weel, in de voorseyde caerte geteyckent met numero 83,
IIIc XXXIIII seggende dat den voorseyden seedijck aldaer t' anderen tijden doorgebroocken is geweest ende dat de voorseyde weel noch is een teycken vandien.
IIIc XXXV Ende verthoonende aldaer buytendijcx seecker polderken, bedijckt met een somerdijck, in de voorseyde caerte H geteyckent met numero 84.

1639
De kerkelanden worden verhuurd door de kerkmeesters Pieter Jansz. Hem en Sijmen Pietersz. Roos.
De huurders zijn ondermeer verplicht om de gouw (dorpsweg) te onderhouden en om de sloten langs de mientewegen te krozen en te onderhouden.

Op 7 mei zeilt Dirk Albertsz. Raven aan boord van het Capitael-schip "de Spitsbergen", in konvooi met in totaal vijf schepen, waaronder "drie zee-visschers" (kleinere walvisjagers), van Texel. Op 12 mei zetten de twee Capitael-schepen van dit konvooi, de "de Spitsbergen" en de "Oranje Boom", koers richting Spitsbergen. Op 21 mei komt Spitsbergen in zicht. Al spoedig stuiten de twee schepen op ijs, waardoor ze gedwongen worden van koers te veranderen. De volgende dag worden twee Deense schepen gepraaid. Zij melden dat er meer naar het noorden veel ijs is. Nog een vijfde schip, dat aan de kamer van Delft toebehoort,voegt zich kort daarna bij de andere vier. Omdat de wind aanwakkert en het gevaar bestaat dat de schepen door het ijs worden ingesloten, proberen ze laverend weer in open water te komen. 's Avonds stormt het flink. Hoewel de schepen de rand van het ijs bereiken, raken ze al gauw in moeilijkheden.
"Was een hard weer, met jacht-snee vermenght, soo dat de schepen niet aen de windt wilden wenden, en voor de windt om konden wij niet komen, door de kleyne spatie tusschen ons en het ijs.....waer tegen de zee soo gheweldigh storte en brande, dat wij dickwils het water en de soom van 't ijs niet en konden onderscheyden met snee-jacht.... Het water gingh soo hol en het waeyde soo, dat het galjoen dickwils in zee schoor, en het plechtancker in 't water sleepte, soo gheweldigh lagh het schip op sijd." Op een gegeven moment worden twee grote ijsschotsen gezien. Eén recht vooruit en een tweede iets meer lijwaarts. Daar het schip aan de wind ligt en niet meer bovenlangs kan zeilen, en er bovendien niet voldoende ruimte is om af te vallen en onderlangs te varen -zeker niet om te wenden- wordt geprobeerd tussen de twee ijsschotsen door te zeilen.
"Het scheen onmogelijck, dat het schip soo kort soude draeyen, en de schos scheen of hij al voor de boegh was, want daer was gheen klaer gesicht; evenwel draeyde het schip noch soo veel, dat de loefwaertse schos achter de focke-rust onder water raeckten; daerop dreven wij datelijck teghen de lijwaertse schos aen."
Commandeur Raven kijkt dadelijk achteruit overboord, maar ziet geen spaanders drijven. Misschien valt het mee,
"maer het openbaerden hem wel haest heel anders, want het schip gegon datelijck voor te sincken."
Met bijlen worden de masten omgehakt. Het volk zet de sloepen overboord,
"daer, door de groote benautheydt geparst, soo veel volck inviel, dat sij genootsaeckt waren af te steecken, en even achter 't schip komende, sloegen de sloepen om, en verdroncken altemael".
Terwijl het voorschip snel wegzinkt verzamelt de rest van de bemanning zich op de campagne. Enkelen klimmen in de bezaansmast, maar deze breekt en valt in zee, waarbij weer velen verdrinken.
"Het water verspreyden sich over 't gheheele schip; doe quam het met het voorschip weer wat op, maer viel strack om, bleef met het loefboort ontrent 4 voet boven water leggen".
Bij het kapseizen van het schip raken wederom velen overboord en verdrinken. De rest van de bemanning verzamelt zich op de zijkant van het schip.
"De zee liep te loefwaert soo gheweldigh over het schip heen, met sulcken sneejacht en koude, dat het na menschen begryp onmogelijck scheen, om op 't schip oft in 't leven te konnen blijven".
Velen worden dan ook door de zee meegesleurd. De twee Deense schepen zeilen op korte afstand voorbij, maar zijn niet in staat om te helpen. Na enige tijd draait het schip ten opzichte van de wind
"met de geheele vleet van masten, seylen en ander tuygh, 'twelck noch aen 't schip vast was."
Dit maakt de situatie van de schipbreukelingen iets beter,
"want sonder dese omdraeyinge van 't schip soud het mogelijck gheen twee uren geduert hebben, oft souden altemael al van 't schip gespoelt geweest hebben....wij konden voor het overspoelen van de zee nu wat beter op het schip blijven, omdat de zee eenighsins ghebroocken wierde, op de kisten en ander goet, dat onder 't boevenet vandaen quam spoelen, als oock op de afghehouwen masten, rees en seylen. Waren doen noch ontrent met ons dertigen op het wrack."
's Nachts neemt de storm toe,
"waeyden en stormden gheweldigh....was soo kout, dat het niet te seggen is."
In de morgen van de 23e wordt het weer iets beter, hoewel
"het vroor, dat ons de voeten schenen af te vriesen....wij trappelden en beweeghden het lijf soo veel wij konden om ons wat in warmte te houden."
Sommigen geven het evenwel op, gaan liggen en zijn spoedig dood. Anderen zijn zo versuft, dat zij zich niet meer goed vasthouden en van boord gespoeld worden.
"'t Was een bedroefde saecke; de Heer is bekent hoe bang en benauwt dat wij waren."
's Middags verbetert het weer hoe langer hoe meer. Men kapt de ankers om het langzaam verder zinkende wrak te ontlasten en richt met behulp van een loshangende ra en zeil een paar noodmasten op. Maar het helpt weinig. Twee maats proberen een vlot te maken. Het wordt weggespoeld. Honger en dorst beginnen te kwellen. Men drinkt zijn eigen water. Eén van de maats mag om zijn dorst te lessen de ijspegels uit de baard van de commandeur likken. De 24e, 's morgens is het heel goed weer, maar
"wij saten en waren geheel macht en moedeloos, waren geheel verworden; vroor dat het knelde, dreven te met verder van landt af.... Ontrent den middagh siet onse stierman op en riep: een seyl, een seyl; was beneden windt van ons, ontrent 2 mijlen, wendende af en aen, om door het ijs te komen, willende na landt toe."
Gelukkig slaagt het schip er in door het ijs te komen.
"De Commandeur in de mars wesende, om na openingh te sien, sagh te windt-waert op, en sagh ons drijven, menende dat het een doode walvis was: riep om de verre-kijcker, die wiert hem gebrocht. Doe sagh hij stracx dat het geen walvis was: riep, het is gewis onse admirael....sij setten datelijck de marsseyls in 't top, laveerden opwaert aen, met alle vlijt na ons toe."
De schipbreukelingen halen één van de zeiltjes op en neer, om te laten zien dat er nog levenden op het wrak zijn. Het naderende schip blijkt de "Oranjeboom" te zijn.
"Sij bij ons komende setten drie sloepen uyt, haelden ons met ons twintigen van 't wrack aen boordt, soo veel waren wij noch in 't leven van 86 man, die wij te vooren sterck hadden geweest....wij hadden ontrent 43 á 44 uren op 't wrack gheseten."
Aan boord van de "Oranjeboom" worden de schipbreukelingen dadelijk met de voeten in de warme pekel gezet. Voor de hoogbootsman komt de hulp te laat. Hij heeft geen gevoel meer in de benen en hoewel de barbiers van de vier schepen (de andere 3 arriveren de 25e ook ter plaatse) besluiten zijn benen beneden zijn knieën te amputeren, sterft hij de volgende dag. De anderen herstellen,
"alleen dat één van de maats een stuck van zijn groote toon verloor."
De 4e juli worden de resterende leden van de bemanning van de "Spitsbergen" aan land gezet
"aen onse tenten, daer wij terstont te werck trocken, en maeckten onse drie sloepen gereet, die wij het voorafgaende jaer daer gelaten hadden met al haer toebehooren, daer mede wij naderhandt noch drie visschen vingen."
Later arriveren ook de twee bij het schip gehorende "zee-visschers", die een goede vangst hebben gehad. De maats worden over beide schepen verdeeld. Op 30 augustus wordt de reis naar het vaderland aanvaard, waarna de schepen op 24 september voor Hoorn aankomen.
Dirk Albertsz. Raven heeft dit verhaal in een bondige, zakelijke en toch beeldende en meeslepende stijl opgeschreven en weet zo zijn lezers een duidelijk beeld te geven van zijn belevenissen.

1642
Schipper Cornelis Gerritsz. Tasman vaart met zijn schip De Tas (140 ton) de route Amsterdam - Lissabon - Setubal - Amsterdam.

1644
In de steden Hem en Venhuizen, Schellinkhout en Wijdenes en Oosterleek wordt een gereformeerd monopolie ingesteld (zie 1573).

1645
Pieter Jansz Dick, ook wel genoemd "Dicke Piet", wordt omstreeks 1645 in Schellinkhout geboren. Hij vaart jarenlang, onder andere op de Oostzee en in Frankrijk, aldus een attestatie (acte) van zijn zwager Isaac Cornelisz, die op vele reizen samen met hem heeft gevaren. In deze acte verklaart Isaac, dat Pieter Jansz Dick, evenals hijzelf trouwens, de schrijfkunst niet machtig is. Beiden hebben wel de dorpsschool bezocht, maar zijn er vroegtijdig af gegaan. Pieter's neef Seger Pietersz Boer schopt het wat verder. Hij wordt secretaris in Schellinkhout en verandert zijn naam in "Agricola" (zie 1660). Omstreeks 1680 ontmoeten we Pieter Jansz Dick als hoogbootsman bij zijn plaatsgenoot schipper Pieter Gerbrantsz. Enkele jaren later koopt hij met financiële steun van onder andere zijn neef een paard en wagen voor f 154,90. Sindsdien voorziet hij in zijn onderhoud als vrachtman. Rijk wordt hij er niet van, want er hoeft bij zijn overlijden in 1713 geen impost voor het begraven te worden betaald. Ook in de nabije omgeving van Pieter Jansz Dick treft men veel zeelieden aan. Zijn zuster Aagt Jans Zegers huwt met de al genoemde Isaac Cornelisz (hoogbootsman in 1699, scheepskok in 1704, maar daarvóór al jarenlang varensgezel). Pieter Jansz Dick trouwt voor de tweede maal met Aafje Furmers, die twee varende broers heeft. Beiden, Pieter en Claas Furmersz, zijn scheepskok en één van zijn schoonzoons, Sijmon Claasz voor de Wint, is hoogbootsman van 1703 tot en met 1713. Opvallend is dat al deze familieleden het niet verder brengen dan kok of hoogbootsman, hetgeen qua beloning vergelijkbare rangen zijn. Pieter Jansz Dick bewoont een eigen huisje met 50 roeden erf, dat hij in 1688 voor f 120 koopt. Een aantal jaren later verkoopt hij het achtereind van dat huis voor f 82 aan de eveneens zeevarende Jan Claasz Haan.

1646

Dingenum Jansz., (ook wel Johan Dingenom), overleden 12 juli 1646, is de eerste pastoor van Westerblokker na de Reformatie. Hij is afkomstig uit Schellinkhout.

Omstreeks 1646 wordt Cornelis Jansz Boetes (ook wel: Boetis) in Schellinkhout geboren als zoon van Jan Cornelisz Boetes en Anna Pieters. Zijn vader wordt ook wel Jan Cornelisz Snijder genoemd en is kleermaker van beroep. Daarnaast is hij verpondingsgaarder, een tamelijk belangrijke functie in het dorp. Het echtpaar heeft vijf volwassen kinderen, twee zoons en drie dochters. Cornelis wordt als stuurman van 1696 tot en met 1706 vermeld. Pieter is schipper en overlijdt in 1691 "buitenlands". Dieuwer is gehuwd met schipper Dirk Sijbrandsz Meester. Im is gehuwd met Pieter Claasz Oudestam (schipper in 1680 en 1684), maar stuurman van 1686 tot en met 1707) en Marij is getrouwd met de doopsgezinde Jacob Abrahamsz (als stuurman vermeld in 1691). De familierelaties liggen dus uitsluitend binnen de hoogste functies aan boord. Toch blijkt dat geen garantie te zijn voor een zekere welvaart. Cornelis Jansz Boetes en zijn vrouw Meinouw Freeks overlijden kort na elkaar in 1720. Er hoeft voor het begraven van Meinouw geen impost te worden betaald. De begrafenis wordt door de diakenen bekostigd. Zij wordt "arm aangegeven". Cornelis en Meinouw zijn beide ruim 70 jaar oud geworden. Zij hebben met hun werkzaamheden (Meinouw is jarenlang turftonster) niet voldoende voor hun oude dag kunnen overhouden.

1647
Dominee Meinardus Mina, gewezen predikant te Brazilien, wordt in Schellinkhout beroepen. Hij is gehuwd met ene Elisabeth. In 1653 wordt uit dit huwelijk aan 't Ye Oort een zoon geboren: Cornelis Mina. In 1659 vertrekt dominee Mina naar Bergen. Zoon Cornelis gaat al op 12-jarige leeftijd, op 27 mei 1665, naar de derde klas van de Latijnse school in Leiden. Cornelis wordt echter niet oud. Uit het dagboek van de kerkmeesters van de Sint Pieterskerk te Leiden blijkt dat het lijk van Cornelis Mina aldaar tussen 12 en 18 september 1672 ter aarde is besteld. Zijn vader Meinardus Mina is al vóór 27 mei 1665 in Bergen overleden.
Cornelis' oudere broer, genaamd Johannes, wordt op 9 mei 1665, ingeschreven als student in de Godgeleerdheid. Hij wordt later proponent (kandidaat-predikant) bij het leger en de vloot. Vanaf 1672 is hij predikant. Johannes Mina overlijdt in 1708.

In het oudste lidmatenregister van de kerk wordt ene Hendrik Jansz. Coop bijgeschreven, die vlakbij de kerk woont. Het is waarschijnlijk dat hij de eerste schoolmeester en koster is.

Uit: Kaartboek van de landerijen in eigendom van het Weeshuis te Hoorn, blad 50 : De Berekamp.
Auteur: Pieter van der Meersch.

Belendingen: ten westen: 'Gasthuis' (te Hoorn?) en 'Jan Maertsz'; ten oosten: 'De erven van Klaes Wigger Willem Tijsz'; ten zuiden: 'Schellinckhouter wegh' (= Dorpsweg). Grootte perceel: 'Groot twee morgen en vierhondertzevenentachtentich roeden'.

Hieronder een drietal details van deze kaart, waaronder een schaalstok.
   

In het oudste kadastrale minuutplan van de gemeente Schellinkhout (1824) is dit perceel genummerd sectie A, nr. 24. Het ligt in het noordeinde, bijna aan het begin, van het dorp aan de oostzijde van de Dorpsweg. Op een detail van deze kaart (zie hieronder) is het perceel rood ingekleurd.

De Opperweg heet "Munickijerwegh".

1648
Schipper Dirk Cornelisz. Boetes vaart met zijn schip St. Marten (160 ton) de route Amsterdam - Setubal - Lübeck - Amsterdam.

Het ring- of speersteken bij de herberg wordt verboden. De organisator wordt bij overtreding bestraft met een boete van 17 pond, de deelnemers met 6 pond en de waard zal 6 weken neringloos zijn.

1649
De burgemeesters van Schellinkhout aanvaarden Jacob Sijms (alias Jacob Pietersz.) opnieuw als schout.

De etser/dichter Jan Luycken wordt geboren te Amsterdam (zie ook 1703 en 1712).

    Jan Luycken.

1650
In het "kerckeboek" staat vermeld dat Trijn Hendricks Cloeck (alias Schouts' Trijn) op 23 februari een stuk uiterdijks land over huert van Adriaen Claes Waert voor 4 gulden (zie 1605). In 1652 gebeurt dat weer. Deze Trijn is een dochter van de schout Hendrick Jacobsz Kloek en is gehuwd met Pieter Jansz van Schellinckhout. Trijn overlijdt in januari 1668 (zie 1605).

___________________

naar begin van deze pagina
naar de eerstvolgende periode
terug naar de basispagina (home)

 G. Kazimier.

Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op (maand / dag / jaar / tijdstip) :